In de hemel onder de grond

IN DE HEMEL ONDER DE GROND.

Ik loop naast moeke over een pad. Ik houd mijn mond stijf dicht. Dan kan de wind er niet in blazen. Bruine bladeren dansen voor onze voeten. Bij elke stap waaien ze omhoog en draaien in rondjes om ons heen. Aan het einde van het pad staat een boom. Ik knijp mijn ogen tot een kiertje. De bol op de stam lijkt op een plaatje in het kleurboek van de juffrouw. Ik kan nog niet binnen de lijntjes kleuren. Mijn broer wel en we spelen nooit met elkaar.
De wind blaast mijn hoofd naar achteren. Om niet te vallen pak ik de mouw van moeke vast. De stof voelt als de deken waar ik onder slaap.


Moeke draagt een pot met gele bloemen, ze stinken naar de plaspot op de overloop. Ik kijk opzij en wijs naar een rij stenen naast het pad, ze lijken op kruisen en ik vraag: ‘Wat zijn dat?’
‘Dat zijn grafzerken voor de grote mensen die dood zijn.’ Ze slikt en zucht zoals ze doet sinds mijn andere helft er niet meer is.
‘Zijn die ook in het hemeltje?’ Ik kijk omhoog of ik Janneke in een wolk van licht zie. Maar alle wolken zijn donker en schuiven boven ons.
‘Alleen wie lief is geweest.’ Ik durf niets meer te vragen. Dan ben ik vast niet lief en zie ik mijn zusje nooit meer.

Vanochtend vertelde moeke me eindelijk waar Janneke is. Van de kast pakte ze een prentje. Twee kindjes met vleugeltjes op de schouders reikten met hun handen naar een kind dat in een wolk van licht zat. Met een stem vol snot las ze voor: ‘Gedachtenis aan Janneke Knijnenburg. Geboren te Deurne, 30 september 1952, en in de rijen der engelen opgenomen op 15 juli 1956.’ Toen ik zei dat ik ook naar die wolk wilde, antwoordde ze dat dit niet kon. Janneke ligt op het kerkhof, in een kistje onder de grond. Vandaag gaan we bloemen op haar graf leggen.

Voorbij de eikenboom staan kruisen die kleiner zijn. Er liggen rode, gele, en witte bloemen en bij sommigen staan foto’s.
‘Daar liggen de kindjes.’ Moeke loopt naar het einde van het pad, tot bijna tegen een heg en staat stil voor een kruis van steen. ‘Hier rust Janneke,’ fluistert ze. Ze streelt over de letters zoals ik zou willen dat ze ook bij mij weer deed.
Tussen kiezelsteentjes staat een pot met bloemen die op rode sterren lijken. Ze zijn van plastic. Dat weet ik omdat eenzelfde plant in de kamer staat waar we boterhammen eten, onder een foto van mijn tweelingzusje. De bloemen voelen net zo glibberig als de blote pop die ik van moeke heb gekregen. Dat was op de ochtend dat ze met papa thuiskwam en zei: ‘Deze pop is van Janneke geweest en is nu voor jou.’ In haar stem zaten geen liedjes. Ook nu niet als ze tegen de witte steen praat: ‘Janneke, jij hoeft geen pijn meer te lijden, je bent nu een engeltje’- en dan mompelt ze: ‘Het moest niet mogen.’
Ik trek aan haar jas. ‘Dat zei papa ook.’ Moeke hoort en ziet me niet. Is zij boos? Net als papa vanochtend was.

Ik werd wakker omdat de trap kraakte. Met de ogen dicht bleef ik stil liggen, de pop van Janneke had ik vast alsof het mijn tweelingzusje was. De deur piepte en voetstappen kwamen dichterbij. Ik rook koeien en zweet. Dat was vast papa in zijn blauwe overall en op zijn sokken. Met een stem waarmee Janneke en mij kietelde zei hij: ‘Hee, wakker worden.’ Hij trok de dekens weg maar ik voelde geen harde vinger in mijn zij. Hij riep: ‘Oh!’ en nog een keer ‘Oh.’
Door een spleetje zag ik zijn hoofd schudden, en riep alsof hij door héél veel muggen werd gestoken: ‘Wat doe ik hier! Die tweeling is er allang niet meer.’ Met de mouw van zijn overall wreef hij door zijn ogen en terwijl hij de trap afliep hoorde ik hem zeggen: ‘Potverdomme! Het moest niet mogen.’ Toen kreeg ik nog meer buikpijn.

Moeke pakt een lepel uit haar zak, hurkt en steekt de lepel in het zand. Zal ik haar helpen? De bladeren duw ik weg tot voorbij het kruis, het ritselt eronder. Ik spring op, een muis rent naar de heg en duikt terug onder de bladeren. Bloemblaadjes van de andere kindjes waaien als vlinders voorbij. Moeke pakt de plant en zet de kluit in het kuiltje. Weer stinkt het naar de plaspot op de overloop. Ik knijp mijn neus dicht en loop tot achter het kruis. Moeke kijkt me aan. Zal ze met mij kiekeboe willen spelen? Maar in een ruk draait ze zich om en zegt weer met een stem vol snot: ’Kom, we gaan naar huis. Ik kan hier niets meer komen doen.’
Een eekhoorn zit op zijn gat en knaagt aan een eikel. Wanneer ik aanloop klautert het dier tegen de boomstam omhoog, kijkt even naar beneden en verdwijnt tussen de takken. Achter moeke loop ik het pad af. Bij het einde kijk ik achterom. De boom reikt tot bijna in de wolken. Waar is Janneke?

Het ouderlijk huis van mijn tweelingzusje en mij.

Kiezelsteentjes knisperen onder mijn sandalen. Een rij wit gekalkte stenen begrenzen het pad en wijzen me vanzelf de weg achter het huis, de stoep op. Aan het einde van de tegels, onder een stalraam, ligt een tegel op zijn kant, langs de opening van de put. Tussen smurrie kruipen dikke wormen. Eten die Janneke op? Zij is in de hemel en ligt onder de grond. Ik omklem de pop die van mijn tweelingzusje is. In de put is het donker, en het ruikt hetzelfde als het water in de regenton. Ik schuifel naar de rand. Ik gooi de pop in de put. Eerst verdwijnt het hoofd, dan de benen. Er komt eenzelfde geluid uit als uit het rietje toen ik ranja kreeg bij opoe. Zal Janneke blij zijn als ze de pop weer ziet? En mij? Ik hel naar voren en knijp mijn ogen dicht. Mijn knieën knikken.


Andere thema’s over tweelingverlies
De tweelingband direct na de geboorte
De tweelingidentiteit na verlies
Van lotgenotencontact naar boek

Wil je mijn project volgen? Schrijf je in op de lijst Geen eenling, geen tweeling.

21 reacties. Reactie plaatsen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Dit is een verplicht veld
Dit is een verplicht veld
Geef een geldig e-mailadres op.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.