Eindbestemming

 

dementie
2016

Zodra Lieve wakker wordt, weet ze wat ze die dag gaat doen. Haar gedachten zijn nog niet vermengd met herinneringen en indrukken. Ze trakteert zichzelf op een lavendelbad. De geur maakt haar geest nog ontvankelijker, het warme water verzacht de pijn in haar rechterknie.
Een uur later smult ze van een warme croissant met marmelade. Naast het ontbijtbord ligt een A4, met op de ene zijde een uitgeprint digitaal treinkaartje naar Antwerpen en op de andere zijde een handgeschreven reisschema. Tegen het koffiekannetje leunt een vergeelde foto van een man. Met moeite maakt Lieve zich los van zijn blik.
Voordat ze de deur uitgaat, verruilt ze haar instappers voor haar dierbaarste schoenen. Pumps, die haar voeten in goud veranderen. Eens heeft ze er de Engelse wals mee gedanst op de inhuldiging van de burgemeester. Nu knellen haar tenen in de pumps, en met kleine passen loopt ze naar de bushalte. Een windvlaag blaast de kasjmier omslagdoek omhoog maar ze merkt het niet op, net zo min de regendruppels op het groene hoedje. Lieve is in gedachten bij de tijd dat ze als zijn secretaresse en ook op hoge hakken naar de secretarie in de ambtswoning van de burgemeester liep. In al die twaalf jaar is ze niet één keer te laat gekomen.

Achter in de bus is nog een stoel vrij. Voor haar zitten een man en een vrouw, een paraplu en een wandelstok op de zitting scheiden hen van elkaar. Lieve staart naar het kalende hoofd van de man. Zijn aanblik doet haar denken aan de avond dat de burgemeester abrupt uit haar leven verdween.
Jake, zoals ze hem in gedachte noemde, vergat steeds meer een afspraak en nietsvermoedend nam ze aan dat dit kwam door de overvolle agenda. Zo ook die avond in het gemeentehuis. De raadsvergadering voor de voorjaarsnota waar Jake als voorzitter en zij als notulist op de agenda stonden.
Toen Jake niet kwam opdagen, liep ze naar zijn ambtswoning. Zijn vrouw maakte de voordeur open. Zij bleek jarig. De huiskamer vol feestende mensen leek wel een deftig restaurant. Met uitgestrekte armen kwam Jake aangelopen. In plaats van het gebruikelijke ‘mevrouw Troost’ riep hij: ‘Och lieve schat, blijf je vannacht bij me?’ Hij kuste haar vol op de mond; ze proefde cognac. Voordat ze hem kon tegenhouden, greep hij in haar bloesje. Een van haar borsten floepte uit het decolleté. Lieve rukte zich los en vluchtte de huiskamer uit; weg van de ontstelde blikken van zijn vrouw en van haar gasten.
Om de burgemeester en ook zichzelf te behoeden voor roddels en achterklap nam ze op staande voet ontslag. Achteraf begreep Lieve, onder meer uit verhalen bij de dorpsbakker, dat de vergeetachtigheid van Jake niet te wijten was aan de overvolle agenda, en dat de uitglijder evenmin te wijten was aan overmatig drankgebruik. Jake leed aan een ernstige vorm van dementie. Van de amicale en attente heer zoals zij zich Jake het liefst herinnerde, was niets meer over toen hij acht jaar later slechts zeventig jaar oud overleed in een privékliniek. Achter een dikke kerkpilaar, een hoedje op met een tulen rouwsluier voor haar ogen woonde ze zijn afscheidsdienst bij. Tijdens het naar buiten lopen hoorde ze iemand zeggen: ‘Het laatste jaar lag hij dag en nacht in foetushouding in bed.’
Lieve grijpt naar de kraag van haar coltrui. De stof knelt tegen haar keel. Over vijf jaar wordt zij vijfenzeventig, wat is er dan nog van háár over?
Ze schrikt op van de vrouw in de stoel voor haar die luidruchtig haar neus snuit. De aanblik van de gerimpelde handen en de groeven in het gezicht maken het humeur van Lieve er niet beter op. En naar het hoofd van de man wil ze ook niet meer kijken, daar raakt ze alleen de kluts maar van kwijt. De bus remt af voor de volgende stop, maar wat Lieve hoopt gebeurt niet. Noch de man, noch de vrouw maken aanstalten om uit te stappen. Daarom doet Lieve het. Ze loopt langs de zijkant van de bus naar de voorkant en sluit opnieuw aan achter de rij instappers. In het middenpad blijft ze staan, met de rug tegen een stoelleuning gedrukt. Over de hoofden heen kijkt ze door de raampjes naar buiten.
Ochtendstralen, ontluikend achter wolken die haar doen denken aan de Zwitserse Alpen, schijnen op de daken van voorbijschietende huizen, boerderijen en over een zonnebloemenveld. De heupen van Lieve deinen in alle bochten mee, de handtas in de rechterhand bengelt tegen haar dij. Al heeft ze een aantal jaren niet meer gereisd, de reis naar Antwerpen kent ze nog op haar duimpje. Het is haar geboortestad. Nog twee busstoppen en ze is in Roosendaal.
‘Mevrouw,’ vraagt een medepassagier terwijl ze de bus uitstapt. ’Bent u niet vergeten in te checken?’
Lieve draait zich om naar de jongeman. Waar bemoeit hij zich mee? Zijn toon lijkt op die van haar nieuwe buurman. Zijn naam kan ze maar niet onthouden.
Tussen een zee van wolken breekt de zon door en verwarmt haar gezicht. Heerlijk.

Bij het treinstation loopt ze een trap op. Die is hoger dan ze zich herinnert. Bij elke tree schieten pijnscheuten door haar knie. Er lijkt geen einde aan de treden te komen. Ze trekt zich aan de leuning omhoog. Eindelijk staat ze op het perron. Naarstig zoekt ze naar een geel bord met vertrektijden. Ze kan het nergens vinden en de vertrektijden op de perronschermen kan ze van verre niet lezen. Ook niet wanneer ze dichter ernaartoe loopt. Ze botst tegen een man op en tegen een blik in zijn hand. Een straal kletst tegen zijn legerjack. Het ruikt naar bier.
‘Stom mens. Kijk toch uit,’ roept de man terwijl hij van haar weg wankelt. Een trein nadert. Staat ze wel op het goede perron? Door een luidspreker worden de vertrektijden op elk spoor aangekondigd. Ze spitst de oren. Maar op het moment dat ze de plaatsnaam Antwerpen hoort, dendert door de stem van de omroeper het geluid van een remmende trein. Waar is haar reisschema? Ze graait in haar handtas, tussen de portemonnee, een doosje pijnstillers, een briletui. Haar handen trillen. Ze krijgt het warm. Heeft ze het A4 op tafel laten liggen? Uit één van de zijvakjes, naast het paspoort en een dichtgelikte envelop, steekt het witte papier.
Een donker getinte man in een gele jas komt aangelopen. ‘Kan ik u helpen, mevrouw? Waar moet u naar toe?’ Zijn vriendelijke toon nodigt Lieve uit te antwoorden, maar al ligt de naam van haar geboortestad op het puntje van haar tong, het lukt haar niet de naam één-twee-drie op te noemen. Zo luchtig mogelijk zegt ze: ‘Awel. Misschien wel naar Gent.’ Ze steekt haar A4 in de lucht.
De man werpt een blik op het e-ticket en zegt: ‘De sprinter naar Antwerpen vertrekt over vijf minuten op een ander spoor, mevrouw.’ Hij wijst naar de overzijde van de spoorbaan. ‘Op dat perron moet u zijn.’
Lieve draait zich om naar de trap, en weer vliegt een pijnscheut door haar knie. In een reflex grijpt ze zich vast aan de mouw van zijn jas.
‘Dat ging maar net goed,’ zegt de man en wijst naar de lift. ‘Ik loop wel even met u mee. Dan haalt u het nog wel.’
De attente man heeft gelijk. Want zodra hij haar heeft geholpen met instappen, sluiten de treindeuren. Ze neemt plaats in een bijna lege stiltecoupé.
De stilte geeft Lieve de rust die ze nodig heeft. Ze wrijft over haar zere knie. Ze schopt de pumps uit. Op de bodem van haar tas vindt ze een paracetamol en slikt hem zonder water door. Dan pakt ze de envelop uit haar tas, scheurt hem open en zet haar leesbril op. De brief dateert van twee weken geleden en is een verwijzing van haar huisarts, gericht aan een geheugenkliniek. Lieve herinnert zich er niets meer van dat zij, Mevrouw Troost, diverse keren op het spreekuur kwam wegens artrose in haar knie en dan ietwat verward overkwam. Een test wees sterk op een beginnende vorm van dementie. Of collega Janssen verder onderzoek wil doen en ook behandeling?
Onder een telefoonnummer staat een rode streep. Dan herinnert ze het zich . Het is het nummer voor een afspraak in de geheugenkliniek. En als de dag van gisteren weet ze weer dat ze niets van de dementietest had gebakken. Nadat ze de verwijsbrief van de huisarts meekreeg had ze haar beslissing weloverwogen genomen. In het diepste geheim deed ze een bestelling via internet. Het pakketje gaat ze nu persoonlijk ophalen bij een apotheker die haar illegaal zal helpen. Het adres waar ze moet zijn, kent ze nog van vroeger. Het is in de wijk waar ze als jonge vrouw op kot zat toen ze een opleiding als secretaresse volgde.
Een paar seconden twijfelt ze, terugdenkend aan het abrupte afscheid van haar burgemeester en zijn teloorgang door zijn enge ziekte, scheurt ze de verwijsbrief in tientallen stukken. Met een zucht laat ze de snippers uit haar handen in het afvalbakje dwarrelen.
Net zo opgelucht als vanochtend toen ze wakker werd, spreidt Lieve haar omslagdoek als een deken over zich heen, legt haar tas als een kussen onder haar hoofd en bedekt haar ogen met haar hoedje. Bang dat ze in slaap valt en in Brussel terechtkomt is ze niet. De eindbestemming van de sprinter is statie Antwerpen.
En nóg opgeluchter is ze wanneer ze in de namiddag, na een heerlijke paling in het groen met frieten in de stationsrestauratie, voor de laatste keer in haar leven in een sprinter stapt en terugreist naar Roosendaal; haar tas als een kleinood beschermend op schoot.

Het schemert wanneer ze haar straat inloopt. Licht hinkend en op kousenvoeten. Met in de ene hand de pumps en in de andere hand een handtas.
Onder het licht van de straatlantaarn staat de buurman. Aan de verfvlekken op zijn broek is te zien dat hij net thuis is. Hij steekt meteen van wal.
‘Het is maar goed dat u de voordeur vanmorgen open hebt laten staan. U had de steelpan met een ei erin nog op het vuur staan. Uw brandmelder waarschuwde me net op tijd. Als ik tussen de middag niet naar huis was gegaan om te eten, had u geen woning meer gehad.’
Gelaten, ook door de pijnscheuten in haar knie, laat ze de woorden over zich heen komen. Maar wanneer de buurman achter Lieve de hal in wil lopen, flapt ze er uit: ’Waar bemoeit u zich mee? Ga toch weg!’ Van ontsteltenis door zijn verbouwereerde blik en het besef dat haar boze toon en de beledigende woorden niet bij haar karakter thuishoren, draait ze voor zijn neus de voordeur op slot.

De geur van een zwartgeblakerde steelpan hangt in de kamer. De lucht deert Lieve niet. Ze slaat de omslagdoek om zich heen, en in het gedempte licht van de leeslamp zit ze in haar fauteuil, met in haar handen de vergeelde foto van die ochtend. Met een wijsvinger streelt ze over de lippen van de man, over zijn ambtsketting en rond de bovenste knoopjes van zijn overhemd. Het is een van de overhemden die zij op het secretariaat zo vaak van zijn borst heeft geknoopt.
Ze drukt de foto tegen haar hart, haar blik dwaalt naar de pillen op het bijzettafeltje en met vaste stem fluistert ze: ‘Jake, vannacht kom ik weer bij u.’

© Ria Knijnenburg

Uitgeverij Shinz
Het Schrijflab

9 juli 2016

12 reacties. Plaats een nieuwe

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Dit is een verplicht veld
Dit is een verplicht veld
Geef een geldig e-mailadres op.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.